Gebruikershulpmiddelen

Site-hulpmiddelen


burgerweeshuis

Algemene wiki-tekst over het Burgerweeshuis

Dit artikel was reeds door de student geschreven op “het grote Wikipedia”. Deze pagina zal later nog verplaatst worden binnen deze groepswiki. Op deze plek zal de inbreng verschijnen die voldoet aan de eisen van het vak.

Het Burgerweeshuis in Amsterdam is zowel een instelling geweest als de naam van meerdere panden. De instelling is gehuisvest geweest op drie locaties:

Verschillende typen weeshuizen in Amsterdam

Al vanuit een zeer oude bepaling stamt het principe dat de burgemeesters de “overste voogden” waren van wezen en weduwen. Dit hield in dat zij hiervoor dus ook de zorg moesten dragen. In ieder geval tot aan 1795 bevatte de eed die burgemeesters moesten afleggen dan ook de tekst: “Dat sweert ghy, dat ghy goede Poortmeesters ende beraders van de stede wesen sult; der goede eer, ende renten bewaren sult, als uwes selves goede; der stede der Poorteren, Weduwen ende Weesen beschutten ende beschermen sult, metter stede handvesten ende rechten; nae uwen beste vermoghen; ende dit niet te laten om eenigherhande saken.” (J.C. Breen, 1934). Maar naarmate de stad groeide, konden de burgemeesters niet al hun taken zelf meer uitvoeren en werden steeds meer taken uitbesteed aan regeringscolleges. Een van de oudste van dergelijke colleges is de weeskamer (J.C. Breen, 1934). De weeskamer werd vanuit de stadsregering bestuurd en overzag de zorg van de wezen, de kosten hiervoor werden o.a. vergoed vanuit de erfgelden van de wezen, waarover de gemeente (als overste voogd) het zeggenschap had. De weeskamer hield echter alleen toezicht op kinderen die iets (hoewel soms weinig) bezaten (J.C. Breen, 1934). Kinderen zonder enig bezit werden vaak uitbesteed aan huiszittenmeesters en daardoor aan het werk gezet. Aan het begin van de 16e eeuw ontstonden hiervoor echter steeds vaker burgerweeshuizen. Echter, ook deze beperkten zich vaak, zo nam de Amsterdamse weeskamer enkel kinderen van stadsburgers (poorters) op. Voor de kinderen wiens overleden ouders zowel bezit als burgerrechten ontbraken bestonden er vanuit verschillende geloofsgemeenschappen ook weeshuizen.

Het Amsterdamse regeringscollege “De weeskamer” heeft bestaan vanaf halverwege de 15e eeuw of zeker vanaf 1466 t/m 1811 (J.C. Breen, 1934).

1520-1580

Locatie en bestemming

In het bouwblok aan de oostzijde van de Kalverstraat, direct ten noorden van de Heilige Stede, werd het eerste Amsterdamse Burgerweeshuis gesticht (J.C. Breen, 1934). Het jaar waarin dit geschiedde is niet bekend, het eerste reglement dateert uit 1523 (J.C. Breen, 1934). De stedelijke regering heeft destijds een reglement gemaakt waarin gezegd wordt dat: “in korte jaren een huis en woning geordineert is, waarin schamele arme weeskinderen onderhouden worden, bij handreikinge van goede menschen: 't welck een godlijk ende goedertieren werck is dat men wel behoort te vorderen, ten eynde dat dit goede werck te bet synen voort-ganck sal mogen mogen hebben, als mynen Eersamen Heeren van den Gerechte gaerne sien zouden (J.C. Breen, 1934).” Het weeshuis was bestemd voor wezen van Amsterdamse burgers waarvan beide ouders overleden waren, die niet boven de 10 jaar oud waren (vanaf 1564 9 jaar en vanaf 1584 12 jaar) en uit een wettelijk huwelijk geboren (J.C. Breen, 1934).

Financiën

upload.wikimedia.org_wikipedia_commons_a_ad_reproductie_van_een_tekening-_kalverstraat_71_2c_22de_keizerskroon_22_28het_oude_burgerweeshuis_29_-_tekening_van_j.m.a._rieke_uit_1886_-_amsterdam_-_20014099_-_rce.jpg

In 1553 werd er wekelijks “met de schelgecollecteerd voor het weeshuis (J.C. Breen, 1934); dit deed een belleman, gekleed in een halfrode/halfzwarte mantel (de kleuren van de weeskleding) (Van Gelder, 1983). Een andere inkomstenbron was de schouwburg, dat in bezit was van de regenten van het weeshuis die het samen met de oprichters van de oudemannen- en oudevrouwenhuizen. Van de opbrengsten kwam 2/3e ten goede aan het weeshuis en 1/3e aan de oudemannen- en oudevrouwenhuizen (Van Gelder, 1983). Van de oprichtster van het oudemannenhuis, Haesje Claesdochter (de vrouw van Claes Jacobszoon), wordt ook wel gedacht dat zij de oprichtster is van het Burgerweeshuis,2) er zijn echter geen officiële bronnen die dit bevestigen (J.C. Breen, 1934) 3).

Uitbreiding (omstreeks 1560)

Ondanks de financiële regelingen moest het bestuur van het Burgerweeshuis in 1550 een beroep op steun doen bij de landelijke en stedelijke overheden (Van Gelder, 1983). Het aantal wezen waarover men zorg droeg nam razendsnel toe. In 1558 woonden er reeds meer dan 200 kinderen in het Burgerweeshuis en werd uitbreiding noodzakelijk (J.C. Breen, 1934). Deze uitbreiding zou omstreeks 1560 samenvallen met de aanleg van een kade langs het Rokin die voor een deel door het weeshuis moest worden betaald en die tevens van invloed was op de gebouwen aan die kant (R. Meischke, 1975). In dat jaar hield het weeshuis dan ook een loterij (J.C. Breen, 1934)(R. Meischke, 1975). Veel mensen namen deel aan de loterij waarbij men vooral hoopte op 'het grote lott', oftewel een geldprijs. De deelnemers zijn bekend doordat het inschrijvingsregister bewaard is gebleven. In dit loterijboek staat ook het aantal verkochte loten vermeld 4). De loterij blijkt een groot succes te zijn geweest en vermoed wordt dat vanuit de opbrengsten niet enkel de werkzaamheden aan het Rokin bekostigd konden worden, maar dat er ook aan de Kalverstraat een nieuw gebouw kon worden gezet (J.C. Breen, 1934). Later is dit gebouw de vermaarde herberg “De Keizerskroon” geweest (J.C. Breen, 1934), die daar tenminste 4 eeuwen gevestigd zou zijn5) en waarin Rembrandt van Rijn na zijn faillissement al zijn bezittingen geveild zou zien worden 6). Ook wordt gedacht dat de opbrengst van de loterij is gebruikt om een nieuwe gevel]] aan de Kalverstraat te bouwen (J.C. Breen, 1934). Toch is het minder waarschijnlijk dat men zowel aan de zijde van het Rokin als aan de Kalverstraat tegelijk nieuw gebouwd zou hebben. Het lijkt aannemelijker dat de nieuwe voorgevel uit 1568 dateert, in welk jaar de volgende uitgave verantwoord werd: 'noch van die tymeragie vant kinderenhuys soe voir ende nae ghecost soe van hout calck stein ende yserwerck ende arbeytsloon in anno lxviii die somme van 744 gl-12st' (abw 138). Met deze gevel was het weeshuis een instelling van enig aanzien geworden, waaraan men niet voorbij kon gaan zonder het op te merken. De naam van de bouwmeester is onbekend. Waarschijnlijk echter is het Joost Jansz Bilhamer geweest, die iets verderop in de Kalverstraat woonde en die later nog verscheidene werkzaamheden voor het weeshuis zou verrichten (J.C. Breen, 1934).

Weeshuisziekte

Het weeshuis is in de eerste dagen van het jaar 1566 getroffen door wat later omschreven zou worden als 'de weeshuisziekte' (J. Ter Gouw, 1885) (L. Hagoort, 1994). De getroffen kinderen werden, ter verpleging en bewaring, overgebracht van het Burgerweeshuis naar het Sint-Paulusbroederklooster. Ze wisten echter vaak te ontsnappen en zwierven dan in groepjes door de stad waar ze veel oproer veroorzaakte.<ref name=“Historisch Tijdschrift Holland, 1994” /> In een keurboek van de burgemeesters wordt de ziekte dan ook aangeduidt als een “sonderlinge passie” (Stadsarchief, cq. 1400-1800) welke er volgens de overlevering voor zorgde dat vele kinderen (zowel jongens als meisjes) zich ongewoon gedroegen (L. Hagoort, 1994). Het zou volgens verschillende bronnen om ongeveer 70 kinderen gaan (J. Ter Gouw, 1885)(L. Hagoort, 1994), deze gegevens stammen waarschijnlijk af van overgeleverde gedenkschriften van korenkoper Laurens Jacobszoon Reael (L. Hagoort, 1994). Deze relatief grote groep kinderen zouden vreemde symptomen hebben vertoond: zij wierpen zich bijvoorbeeld soms plotseling op de vloer, klommen als katten tegen muren en daken, trokken rare grimassen en stootte vreemde klanken uit (L. Hagoort, 1994). Aangezien de ziekte de kinderen echter trof in een rumoerig jaar waarin o.a. ook de beeldenstorm door Amsterdam raasde speelde de ziekte ook een rol in de politieke tegenstellingen, religieuze controverses, sociale onvrede en familiaire intriges van de regerende oligarchie van die tijd en waren de volksverklaringen ten aanzien van de ziekte evenmeer nog onderhevig aan een magisch geloof in tovenarij en hekserij (L. Hagoort, 1994). Achteraf is de ware aard en/of diagnose van de ziekte moeilijk vast te stellen. Wel bracht Arie Querido7)in zijn studie naar de weeshuisziekte (A. Querido, 1958) aan het licht dat er een verband zou kunnen zijn met het voedsel dat voornamelijk uit minderwaardig roggemeel zou hebben bestaan (L. Hagoort, 1994). Later heeft men uit het kasboek van het Burgerweeshuis(Stadsarchief, vanaf 1523) kunnen opmaken dat het eten van de wezen gedurende de eerste maanden van het jaar vrijwel geheel uit hennepkoeken heeft bestaan, waardoor het voedsel inderdaad als een mogelijke oorzaak voor de symptomen is aan te duiden (L. Hagoort, 1994). Dit alles neemt echter niet weg dat uit het latere bronmateriaal ook is gebleken dat de invloed van magisch denken uit die tijd groter is geweest dan voorheen werd aangenomen. Zowel gereformeerden als katholieken, die in een onderlinge strijd verwikkeld waren, gebruikten de ziekte om leden van de andere geloofsstroming te beschuldigen van hekserij (L. Hagoort, 1994). Deze beschuldigen zorgde voor veel beroering onder het volk, waardoor de ernst van de ziekte en de bijbehorende symptomen in de historische bronnen mogelijk vertekend en/of verergerd zijn weergegeven.

Overname kloosters 1580 - einde oud Burgerweeshuis

In 1578 vond in Amsterdam de Alteratie plaats. Op 26 mei 1578 werd de toenmalige katholieke stadsregering afgezet. Door de nieuwe stadsregering werden alle bezittingen van de Nieuwezijds Kapel aan het weeshuis geschonken en in 1579 sloten de regenten een overeenkomst met de nonnen van het Sint Lucienklooster en met de monniken van het Kartuizerklooster waarbij zij al hun bezittingen aan het weeshuis afstonden tegen de afspraak dat het weeshuis de overgebleven kloosterlingen de rest van hun leven zou onderhouden (J.C. Breen, 1934). Het weeshuis is hierna, in 1580, naar de overzijde van de Kalverstraat verplaats waar ze hun intrek namen in de gebouwen van het Sint Lucienklooster.

1. ^ a b c d R. Meischke, 1975. Amsterdam burgerweeshuis. address : Den Haag. Staatsuitgeverij, ISBN : 90-12-00512-4.
2. ^ a b c d e f g h i j k l m n o p q Johannes Christiaan Breen, 1934. Uit Amsterdam's verleden. address : Amsterdam. N.V. Drukkerij en Uitgeverij J.H. De Bussy, pp.176-180.
3. ^ a b c Roelof van Gelder, Renée Kistemacher, 1983. Amsterdam 1275-1795: de ontwikkeling van een handelsmetropool. Bijgewerkte, Nederlandse editie. Amsterdam: Meulenhoff Informatief, pp.270, ISBN 9029095245.
4. ^ a b Johannes (Jan) Ter Gouw, 1885. Geschiedenis van Amsterdam. Boek IV. Amsterdam: Scheltema en Holkema, pp.77.
5. ^ a b c d e f g h i Lydia Hagoort, 1994. De weeshuisziekte van 1566. Holland: Historisch Tijdschrift, 26, Den Haag [etc.]: Historische Vereniging voor Zuid-Holland ('Vigilate Deo Confidentes'), pp.71-87.
6. ^ Stadsarchief, cq. 1400-1800. Archief van de Burgemeesters (Keurboek F). Inventarisnr. 5020. Amsterdam: Stadsarchief Amsterdam, isbn :.
7. ^ Arie Querido, 1958. Storm in het weeshuis : de beroering onder de Amsterdamse burgerwezen in 1566. Amsterdam: Querido, pp.1-39, ISBN url : http:www.worldcat.org/oclc/835089460.
8. ^ Stadsarchief, vanaf 1523. Archief van het Burgerweeshuis: nieuw archief. Amsterdam: Stadsarchief Amsterdam, isbn :.
burgerweeshuis.txt · Laatst gewijzigd: 2017/06/02 11:33 door 127.0.0.1