/-/-/\ EINDOPDRACHT /\-\-\
Vorig hoofdstuk: 4
Of ga terug naar het overzicht
5. De constructie van het Burgerweeshuis
Aangezien het eerste Burgerweeshuis (nog) niet specifiek aan te wijzen is op de Vogelvlucht van 1544, kan er weinig gezegd worden over de maten van het gebouw. Wel kunnen we interpreteren hoe het gebouw er uit moet hebben gezien, aan de hand van onderzoeken die er zijn gedaan naar de bouwstijl en vorm van woonhuizen in Amsterdam in de 16e eeuw. Met enige zekerheid kan gesteld worden dat het Burgerweeshuis stenen zijmuren moet hebben gehad. Na een grote stadsbrand in 1452 in Amsterdam stelt het burgerlijk bestuur: “dat nyemant geen nye huysen en moet timmeren, anders dan mit stenen wanten ende mit harden daken” (J.C. Breen, 1902) (Oudheidkundige Bond, 1948). Er werd niet voorgeschreven dat de voor- en achtergevel ook van steen moesten zijn (R.Meischke, 1969). Uit de documentatie van het Archief Burgerweeshuis van de Gemeentelijke archiefdienst (Stadsarchief Amsterdam, 1500-1600) weten we dat er bij de nieuwe gevel uit 1568 kalksteen is gebruikt. Of dit ook het geval is geweest in 1544, is moeilijk vast te stellen. De bouw van houten gevels werden pas in 1669 in Amsterdam verboden. In de 16e eeuw bestonden er drie verschillende typen gevels; houten gevels, stenen gevels en versteende houten gevels, vooral de laatste werd veel gebruikt. Deze gevels bestaan uit een houten pui, dun muurwerk, grote vensters en het voorover hellen. Het voorover hellen van een huis was opgenomen in een keur van 1532, deze mocht niet meer zijn dan vier duim op een roede (ongeveer 2,5 cm per meter). Ook de overstekken (horizontale voorsprong van een bouwdeel of bouwonderdeel, denk aan daken, lijsten, verdiepingen etc) werd in een Amsterdamse keur van 1532 vastgesteld. Toch zou dit bij oudere huizen niet het geval hoeven te zijn. De verbouwingen van 1568 zouden zich wel aan deze keuren moeten hebben houden (R.Meischke, 1969). Aangezien de voorkant van het Burgerweeshuis niet te zien is op de Vogelvlucht van 1544, is het moeilijk om te bepalen hoe de voorgevel eruit moet hebben gezien. Wij hopen dat door verder onderzoek hier meer duidelijk over wordt.
De volgende omschrijvingen gaan over de meest voorkomende bouwstijlen en constructies uit de 16e eeuw. Die eventueel van toepassing kunnen zijn op het eerste Burgerweeshuis.
Voor 1600 was er geen verschil tussen luifels in woonhuizen en winkels, pas na 1600 worden luifels van woonhuizen weggelaten. De luifels liepen in de tijd van de Vogelvlucht naar voren af, dit was ongunstig voor de regen die van deze luifels afliep en in 1600 helden de luifels dan ook naar achter (R.Meischke, 1969). Een ander veelvoorkomende voorkomen aan gevels waren de zogenoemde hijsbalken, hijsankers en hijsluiken, ook deze zullen bij het eerste Burgerweeshuis naar alle waarschijnlijkheid aanwezig zijn geweest. Huizen met een trapgevel hadden vaak een hijsanker in plaats van een hijsbalk (R.Meischke, 1969)
(Abel Antoon Kok, 1946)
. Als we goed naar de tekening van Cornelis Antoniszoon kijken, lijkt het erop dat twee van de huizen een trapgevel hebben gehad en twee een tuitgevel.
Aangezien het Burgerweeshuis geen normaal woonhuis is geweest dat werd bewoond door een vooraanstaande burger, succesvol koopman, of geslaagde vakman, nemen wij aan dat dit gebouw een van de meest eenvoudige huistypes is geweest; een zaalhuis. Het zaalhuis bestaat uit een zaal (wat wij nu woonkamer zouden noemen) met daarboven een zolder met borstwering. Het huis is verdeeld in een voorhuis en een binnenhaard. Bij alle vier de huisjes aan de Kalverstraat zien we op de vogelvlucht de schoorsteen aan de zijmuur van het huis, in de meeste gevallen was deze geplaatst tegen de scheidingswant van de binnenhaard en het voorhuis (R.Meischke, 1969). De tekening van Cornelis Antoniszoon zou in dat geval een indicatie van de grote van beide ruimtes kunnen geven. De zolder werd vaak gebruikt als opslagruimte of slaapplaats. Aangezien het om de slaapplaats van wezen gaat zullen de slaapplekken eenvoudig zijn geweest en waarschijnlijk in de goedkoopste vorm. Dit zou zowel op zolder geweest kunnen zijn als in de binnenhaard, vanwege de warmte. Er is niet veel bekend over het feit hoe de mensen in het begin van de 16e eeuw hebben geslapen. Wij vermoeden dat de wezen op stro sliepen, maar hebben geen bronnen die dit idee ondersteunen. De trap zal een zeer ondergeschikte plaats hebben ingenomen en diende alleen voor de transportatie van beneden naar boven. In veel gevallen lag deze op de scheiding van voorhuis en binnenhaard. De eenvoudige zaalhuizen zijn in de meeste gevallen vijf tot zes balkvakken diep (R.Meischke, 1969).
Zoals we op de tekening van de nieuwe voorgevel kunnen zien zitten er luiken in de straat die leiden naar een kelder. Deze werd vaak als opslag gebruikt, iets wat men zeer nodig had met het voeden van 200 kinderen. Het zou kunnen zijn dat deze kelder al aanwezig was in één of allen van de vier huisjes, maar dit is niet zeker. De kelder zou in de loop van de tijd ook uitgegraven kunnen zijn, na de uitbreiding van het eerste Burgerweeshuis.
Er is nog veel onduidelijkheid over de constructie van het eerste Burgerweeshuis. Toch kunnen we ervan uitgaan dat zowel de inrichting als constructie van het gebouw zeer eenvoudig is geweest. Met de uitbreiding van het eerste Burgerweeshuis is naast eenvoud het praktische aspect erg belangrijk. Om 200 wezen plus weesmoeders en vaders te huishouden moest er in die tijd verstandig worden omgegaan met de indeling van de ruimtes.
/-/-/\ EINDOPDRACHT /\-\-\
Volgend hoofdstuk: Conclusies
Of ga terug naar het overzicht