Dit is een oude revisie van het document!
De rechtsvorm van het Burgerweeshuis
Juridische vormgeving
Het Burgerweeshuis ontstond, zoals eerder reeds werd vermeld, vanuit een volksinitiatief, namelijk “bij handreikinge van goede mensen”, waarbij ook al duidelijk bleek dat de stad wenste dat het 'synen voort-ganck sal mogen hebben' (J.C. Breen, 1934). Onze interpretatie is dat dit kwam doordat men zag dat de taken van het Burgerweeshuis eigenlijk in het verlengde lagen van de taken van de Weeskamer, met daarbij dus de uitzondering dat het Burgerweeshuis zich als gezegd vooral richtte op arme, bezittingsloze wezen. Hierdoor, zo vermoeden wij, kon het geschieden dat het weeshuis al snel zou uitgroeien tot wat Ter Gouw bestempelde als “een stichting der stad” (J. Ter Gouw, 1885). Onze interpretatie is dat dit waarschijnlijk en werd dagelijks bestuurd door de Regenten van het Burgerweeshuis. Wettelijk waren de burgemeesters oppervoogden van alle weeskinderen (J.C. Breen, 1934). Wat het weeshuis behoefde moest de stad dus betalen (J.C. Breen, 1934). In de praktijk werd de daadwerkelijke zorg daarbij gedragen door de Weesmeesters (M. Hell, 2004).
De toegang tot het weeshuis was vrij, iedereen kon in en uitlopen (L. Hagoort, 1994). Dit veranderde tijdens de periode van de weeshuisziekte.
Redenen van bestaan
“De stadsbestuurders waren niet blind voor de symbolische waarde van hun functie. Zij zagen zichzelf als hoeders van de Amsterdamse bevolking en kwamen op voor hun zwakkere medeburgers, voor wie zij goedkoop brood lieten bakken en liefdadigheidsinstellingen opzetten. De stadsbestuurders hadden zowel charitatieve als pragmatische motieven om zich in te zetten voor sociaal zwakkeren. Door invloed en controle op de zorg te houden, probeerden zij ongewenste profiteurs buiten te sluiten. Daarnaast wilden zij vermijden dat armoede tot oproer zou leiden” (J.C. Breen, 1934).